Dood en karma in de trein

Lilian van der Vaart, Zen.nl Eindhoven en Tilburg. Op een stormachtige zondag reis ik vroeg in de avond per trein van Amsterdam terug naar het zuiden. Die middag heb ik deelgenomen aan een thema- bijeenkomst van de Vrienden van het Boeddhisme over boeddhistische visies op zelfdoding, euthanasie en abortus. Met mijn tas en de mooi ingepakte fles wijn die ik ontving voor mijn deelname aan het panel op de lege stoel naast me, mijmer ik na over wat er die middag allemaal is langsgekomen. De middag werd ingeleid door dr. Henk Blezer met een mooi, uitgebreid overzicht van visies, regels, praktijken en verhalen rond zelfdoding zoals die in oude Indiaas— en Chinees-boeddhistische teksten tot ons komen. Zijn inleiding begon met een indringende foto van een stilstaande trein bij een spoorwegovergang, ambulance, politie, en de titel ‘aanrijding met een persoon’, ter herinnering aan het feit dat de problematiek voor veel mensen deel uitmaakt van hun dagelijkse realiteit. In de veelheid van de oude teksten, die vaak vooral monniken betreffen, zou je dat gemakkelijk uit het oog kunnen verliezen.


‘.. de dood is het onvermijdelijke gevolg van geboorte, en zelfs de verschillende Boeddha’s die in deze wereld verschijnen, moeten een aardse dood ondergaan voor ze het nirvana kunnen binnentreden.'

Wat zijn overzicht glashelder toont is de grote variëteit die de boeddhistische benaderingen kenmerkt. Van ‘niet doen’ via ‘het is een minder vergrijp dan het doden van een ander’ tot ‘het kan een middel zijn dat je tot Nirwana leidt’ – het kwam allemaal voorbij. Inclusief de visie dat er vanuit het perspectief van de leegte geen zelf en ander te onderscheiden valt, en je je dus ook kunt afvragen wat er nu eigenlijk gedood wordt. Een algemene lijn valt er eigenlijk niet uit te destilleren, behalve wellicht hoe niet-normatief ‘het boeddhisme’ zich betoont en hoe groot het belang van ‘upaya’ (vaardige middelen) is. Voor mij als westers zenboeddhist belangrijk en herkenbaar: in het ‘word je eigen meester’ ligt zelfbeschikking besloten, inclusief de verantwoordelijkheid om daarmee zorgvuldig en weloverwogen om te gaan.




In de discussie na de pauze is het voor mij vooral heel belangwekkend om te ervaren hoezeer voor mijn mede-panelleden uit andere boeddhistische tradities reïncarnatie – en in relatie daarmee karma – bepalend is in de visies op sterven en (zelf)doding. Wat kort door de bocht geformuleerd: hoe minder karmisch beladen je sterven is, hoe groter de kans op een betere reïncarnatie (of zelfs niet meer terugkeren). Een belangrijke rol in die karmische beladenheid speelt je intentie: is die gericht op bevrijding dan is het karmisch minder beladen dan wanneer je bijvoorbeeld doodt uit woede.

Hierbij vergeleken is de zen-benadering heel aards: “.. de dood is het onvermijdelijke gevolg van geboorte, en zelfs de verschillende Boeddha’s die in deze wereld verschijnen, moeten een aardse dood ondergaan voor ze het nirvana kunnen binnentreden.” zegt de aartsvader van zen, Hui-neng. Bij zijn eigen naderende dood spoort hij zijn leerlingen aan geen tijd te verspillen met rouwen, maar vooral door te gaan met het belangrijkste dat hen te doen staat: hun geest leren kennen.

Die focus op ‘wat te doen, hier, nu’ vertaalt zich voor mij bij sterven en (zelf)doding vooral in de vraag wat ik kan betekenen voor degenen die daarmee te maken krijgen – ook als zij zelf geen (zen-)boeddhist zijn en dat gedachtegoed hen wezensvreemd is. Want mijn mededogen en aandacht houden niet op bij de (zen-)boeddhistische poort. Een bijzonder moment ontstaat als mijn mede-pannellid uit de theravada-traditie dergelijke ondersteuning aan een stervende benoemt als iets dat diens angst en onrust, en daarmee diens karmische last, vermindert en daardoor bijdraagt aan diens bevrijdingsweg. Het slaat een brug waarop theravada en mahayana elkaar even ontmoeten.




Mijn mijmering wordt onderbroken als in Utrecht een jonge vrouw de coupe in komt, en rondkijkt naar een zitplaats. Ik neem mijn tas en wijnfles op schoot en ze neemt, me bedankend, naast me plaats. Ze maakt een opmerking over de mooi ingepakte fles; ik beaam het en voeg glimlachend toe dat hij geen eigen zitplaats nodig heeft. Ze lacht en zegt “Ik ben al blij dat ik in de trein kan zitten”. Automatisch reageer ik vanuit de veronderstelling dat ze een tijd staande heeft moeten reizen. “Nee, ik reis nu pas weer met de trein. Mijn man heeft een maand geleden een eind gemaakt aan zijn leven door voor de trein te springen”.

Terwijl een koude rilling door me heen gaat springt het beginbeeld van Henk Blezer’s presentatie me weer voor het oog. Wat valt me nu toch toe? Ik reageer dat ik het moedig van haar vind dat ze zo snel die ongetwijfeld moeilijke stap neemt. Ze begint te vertellen wat ze gedaan heeft vandaag, waarom ze het zo doet, hoe het haar vergaan is. Ik stel een vraag, ze vertelt meer. Middenin een volle treincoupe ontvouwt zich tussen ons een gesprek over wat leven voor deze 23-jarige vrouw en haar 25-jarige onlangs overleden partner de laatste vijf jaar heeft ingehouden, en wat zijn wanhopige daad nu voor haar en andere nabestaanden betekent. Er is geen ongemak, geen aarzeling in mijn vragen, noch in haar vertellen. Ergens in het gesprek vertel ik haar waar ik mijn middag aan heb besteed. Toeval bestaat niet, vindt ze. En even frank en vrij als ze vertelt over haar jonge leven zegt ze me dat ze helemaal warm wordt van ons gesprek.

In Den Bosch stappen we beiden uit. Mijn fles wijn gaat met haar mee. Mijn cadeau deze middag lacht me nog eens stralend toe als ik haar sterkte wens. “Je krijgt niets wat je niet aan kunt”; en met die woorden verdwijnt ze op de roltrap.