Dualiteit maakt gek

Dualiteit maakt gek



Op 18 november werd in Nijmegen het boek Non-dualiteit in de praktijk gepresenteerd. Op dat symposium hield Arthur Nieuwendijk, een van de auteurs het volgende betoog. Luister naar het audiobestand 01. Arthur Nieuwendijk - non-dualiteit.mp3 (25 min) of lees het verhaal hieronder.

Arthur Nieuwendijk, Zen.nl Amsterdam

De laatste weken is mij verschillende malen gevraagd: Wat is non-dualiteit? Ik begin met een andere vraag: Wat is dualiteit? ‘Dualiteit’ komt van ‘duo’ en dat betekent ‘twee’. Dualiteit staat voor wat niet één is. Zoals jij en ik, de muur en het plafond, blauw en rood, de zee en een cactus, en zoals de begrippen ‘dualiteit’ en ‘non-dualiteit’. Dualiteit staat voor onderscheid. Er is niets wat we kunnen benoemen, niets wat we kunnen kennen als we het niet kunnen onderscheiden. Dualiteit vormt de basis van ons bewustzijn van onszelf en van onze wereld. Dualiteit is zo vanzelfsprekend dat zij zich eigenlijk nooit laat zien.
         Maar soms merken we dualiteit wel op. Als we er last van hebben. Als we er hoorndol van worden. Als we er stapelgek van worden. Dan ervaren we dualiteit heel direct en in haar volle glorie. Twee voorbeelden wil ik verkennen. Het eerste gaat over geluid. Het tweede over denken. Geluid is een fenomeen dat heel invoelbaar maakt hoezeer dualiteit ons gek kan maken. Ik spreek uit eigen ervaring, en ik vermoed dat velen van jullie die ervaring met mij delen. Ik deel haar in ieder geval met Schopenhauer, een Duitse filosoof die leefde van 1788 tot 1860.
         Schopenhauer heeft een artikel geschreven met de titel ‘Over lawaai en rumoer’, waarin hij van leer trekt tegen het straatrumoer dat hem enorm veel overlast bezorgt. Vooral de koetsiers die met paard en wagen door de straten rijden moeten het ontgelden. Want het allermeest ergert hij zich aan het knallen van de zweep. Hij schrijft: ‘Hamerslagen, hondengeblaf en kindergeschreeuw zijn iets verschrikkelijks, maar echt moordend voor elke gedachte is alleen het klappen van een zweep.’
         Schopenhauer is zich ervan bewust dat niet iedereen even gevoelig is voor het rumoer. Dat er zelfs mensen zijn die erom glimlachen. ‘Maar’, zegt hij, ‘dat zijn ook de mensen die ongevoelig zijn voor argumenten, gedachten, gedichten en kunstwerken – kortom voor geestelijke indrukken van elke soort, en dat komt door de taaiheid en stijfheid van hun hersenmassa.’
         Overgevoeligheid voor geluid is voor Schopenhauer een eigenschap die alle grote en eminente geesten gemeenschappelijk hebben. Hij ziet het als een teken van intelligentie, fijngevoeligheid en beschaving. Het idee om zijn eigen overgevoeligheid kritisch onder de loep te nemen komt niet bij hem op. Integendeel. Hij koestert zijn eigen gevoeligheid en reageert zich af op iedereen die hem daarbij voor de voeten loopt. Zijn buurvrouw ondervond dat aan den lijve. De overlevering wil dat zij op zeker moment in het trapportaal voor zijn deur stond te praten. Ook na herhaaldelijk verzoek van Schopenhauer stopte zij daar niet mee. In zijn ergernis heeft hij haar toen geduwd en is ze van de trap gevallen, waardoor ze blijvend letsel opliep aan haar arm. Het kwam tot een rechtszaak waarin Schopenhauer veroordeeld werd haar levenslang een periodieke toelage te betalen. Spijt had hij niet van zijn daad, wel betreurde hij het vonnis. Na het overlijden van de vrouw schreef hij in zijn notitieboek Obit anus, onus abit, oftewel: de oude vrouw is dood, de last verdwenen.

Geluidsoverlast
Geluid maakte Schopenhauer hoorndol en ik herken de irritatie en frustratie die geluidsoverlast teweeg kan brengen. Ik woon in Amsterdam, en geluid kan daar een behoorlijke uitdaging zijn. Een aantal jaren woonde ik in Amsterdam Oud-West, in een woonblok. Veel mensen in dat blok hadden een ander dagritme dan ik, en bovendien ook een andere moraal ten aanzien van geluid. Het kwam met enige regelmaat voor dat midden in de nacht een feest pas echt begon en het volume van de geluidsinstallatie voluit ging, totdat het licht werd. Ik herinner me een nacht dat ik zo radeloos was dat ik midden in de nacht vertrokken ben om ergens anders in de stad op een bank verder te slapen. Een paar jaar later verhuisden we naar een andere buurt. Wat mij betreft in alle opzichten een betere buurt, maar vooral een betere buurt wat geluidshinder betrof. Die was er niet! Het was er eigenlijk altijd stil. Een verademing!

De tijd van geluidshinder is alweer lang geleden. Rond die tijd begon ik ook met zen. Ik herinner me dat ik geen duidelijk beeld had van wat de zenbeoefening me zou brengen, maar één verwachting had ik wel: ik zou een zekere onverstoorbaarheid ontwikkelen. Ik was me nog altijd zeer bewust van mijn gevoeligheid voor omgevingsgeluid; ik maakte die verwachting concreet door mijzelf ten doel te stellen dat ik me niet meer zou laten verstoren door nachtelijk rumoer van de buren.
         In eerste instantie ging dat heel erg goed. Niet zo gek, want het was nacht na nacht doodstil. Het ging goed bij gebrek aan reële uitdagingen. En in mij groeide het idee dat dat niet uitmaakte, en dat ik, als er weer geluidsoverlast zou zijn, me daardoor niet meer zou laten verstoren. Dat bleek toch iets te optimistisch. Ik kan beter zeggen, dat bleek totaal ongegrond. Op een dag was het zover. Een zoemend geroezemoes uit de gemeenschappelijke tuin zwol aan tot luidruchtig gepraat en geschater. Ik lag in bed. Ik probeerde te slapen. Ik kan dit, hield ik mezelf voor. Hier heb ik voor geoefend. Ik lag in bed en ik lag ontzettend mijn best te doen om er geen last van te hebben. Ik probeerde van alles. Ik vind het niet erg, herhaalde ik in mezelf. Het is er niet. Er is geen verschil tussen stil en niet stil. Het zit alleen maar in mijn hoofd. En het werkte allemaal niet. Doodmoe en teleurgesteld werd ik de volgende ochtend wakker. Ik realiseerde me al te goed dat het me niet gelukt was om onverstoorbaar te blijven. Maar, hield ik mezelf voor, ik heb hiervan geleerd. De volgende keer zal het wel lukken!
         Die volgende keer kwam al snel. Een week later om precies te zijn. Weer op vrijdagavond. En de vrijdag daarna. En de week daarna. Soms ook op zaterdagavond, en soms zelfs op zondagavond. Ik raakte helemaal van de kook. Hoe kon ik hier nu mee omgaan? Het lukte niet en tegelijkertijd vond ik dat ik het moest kunnen: ik mediteerde toch al een tijdje? Ik raakte steeds meer teleurgesteld in mezelf. Het werd erger en erger. Zo erg dat ik soms al op donderdagavond wakker lag over de mogelijkheid dat het de volgende avond weer raak zou zijn. Zo erg dat ik vrijdagmiddag al hyperalert door het huis liep en bij het minste geringste geluid naar het balkon snelde, bezorgd dat ze nu al begonnen.

Op een dag was het voorbij. Niet het geluid, maar mijn frustratie. Ik herinner me dat ik in bed lag en dat het rumoer weer begon. Ik voelde geen aanvechting om de ramen dicht te doen. Ik dacht: oh gezellig, ik gun het ze. Ik viel in slaap, en ik heb die nacht uitstekend geslapen. Ben ik dan nu onverstoorbaar onder welke vorm van geluidsoverlast dan ook? Dat is te veel gezegd. Geluidsoverlast blijft voor mij een gevoelig punt en daardoor een buitengewoon interessant en rijk thema. Niettemin heb ik die ene avond iets belangrijks geleerd. Ik had van alles geprobeerd: van ontkenning tot omarming tot onverschilligheid, en het werkte niet. En wat was er die avond anders, wat werkte wel? Die avond trok ik me niet terug in mezelf om het daar, in mezelf, op te lossen. Die avond trad ik naar buiten en verbond ik me met wat ik daar aantrof. Moeiteloos, zonder inspanning. Gedachteloos. Ik gunde het ze; dat was de vorm die de verbondenheid die avond aannam. Niet als een gebod dat ik met grote moeite probeerde waar te maken, maar als de uitdrukking van het resultaat van een proces dat zich al voltrokken had voordat ik me er bewust van werd.

Geluidsoverlast is een veelzijdig fenomeen. Het is duidelijk dat niet alleen de fysische eigenschappen van het geluid bepalend zijn voor de overlast. Enige weken geleden stond voor de zendo een grote cementwagen te draaien. Met een grote slang werden de kiezels van het dak afgezogen naar de draaiende trommel – in combinatie met de stationair lopende dieselmotor veroorzaakte dat een hels kabaal. Ik kon niet boven het lawaai uit komen. Ik heb daarom mijn inleiding gestaakt en we zijn gaan mediteren. Twee keer twintig minuten. Dat was een pittige uitdaging, kan ik jullie verzekeren.
         Vorige week was er een ander geluid. Heel zacht klonk een wekkertje, peep peep peeppeep, zo zacht dat je niet goed kon bepalen waar het precies vandaan kwam. Het ging maar door. Bijna twintig minuten lang. En ook dat was een uitdaging. Er is een experiment bekend waarbij proefpersonen een schakelaar kregen waarmee ze de muziekinstallatie van de buren konden uitzetten. Hun tolerantie voor het geluid van de buren nam daardoor enorm toe.
         De meeste klachten over geluidsoverlast betreffen burengerucht. Het is niet altijd het hardste geluid. Het gaat om geluid dat we onnodig vinden, of dat ons het gevoel geeft dat er geen rekening met ons wordt gehouden, dat we niet gezien worden, dat we er geen deel van uitmaken, dat we niet één zijn, maar twee.

Gedachtenoverlast Soms komt het geluid van buiten. Soms komt het van binnen. Dan noemen we het denken. In tegenstelling tot het geluid van de buren horen we onze gedachten graag. Ik vermoed omdat we geloven dat we daardoor meer grip en controle krijgen over de werkelijkheid om ons heen.
         Net als geluid kan ook denken gek maken. Ik heb heel veel gedacht in mijn leven. Omdat ik geloofde dat je door denken tot inzicht en wijsheid kon komen. Om die reden ben ik filosofie gaan studeren. Filosofie studeren komt in essentie neer op het lezen en bestuderen van filosofen. Elke filosoof is een stem, een geluid dat de aandacht trekt. Een stem die zegt: Luister naar mij. Luister alleen naar mij. Want iedereen voor mij zag het verkeerd, of op z’n best onvolledig. Ik stel de essentiële vragen, ik heb de juiste methode, ik heb de goede antwoorden.
         Hoeveel goede antwoorden kan een mens verdragen? Ik luisterde naar Plato, Aristoteles en nog een paar oude Grieken, naar Augustinus, Leibniz, Berkeley, Hume, Kant, Schopenhauer, Nietzsche, Heidegger, Wittgenstein, Quine, Frege, Bolzano, Nagarjuna, Vedanta, Samkya, Vaisesika, Nyaya en Navya-Nyaya, naar Dummett, Putnam, Dretske, Kripke, en vele, vele anderen. Steeds meer stemmen in mijn hoofd. Al die stemmen die elkaar probeerden te overstemmen. En ik ging maar door, steeds weer op zoek naar nieuw geluid, naar een nieuwe stem, naar de stem die alle andere stemmen tot zwijgen zou brengen. Maar elke nieuwe stem was precies dat: een nieuwe stem erbij. Elke stap die ik zette om dichter bij mijn doel te komen, bracht me er verder vandaan. En dat maakte me nog verbetener.
         Voor zover ik daar zelf nog niet gek van werd, werden anderen dat wel van mij. Omdat ik altijd in de contramine was. Altijd een weerwoord had. Als jij A zei, zei ik B. En als jij B zei, zei ik A. Gewoon omdat ik dat kon. Daar was ik in getraind, al die stemmen die ik kon laten horen. Ik verkeerde in de volle overtuiging dat dat zinvol was. En dat ik de ander daar bovendien een plezier mee deed. Want het is toch goed om kritisch te zijn?

Twaalf jaar heb ik me intensief met filosofie beziggehouden, eerst als student, daarna als junior onderzoeker en docent. Die twaalf jaar hadden me veranderd. In mijn streven naar wijsheid en inzicht was ik totaal vastgelopen. De dualiteit waaraan ik me had willen ontworstelen had zich genadeloos vermenigvuldigd: ik had haar opgerekt tot een eindeloze multipliciteit. Binnen de filosofie bestaat daar een naam voor: relativisme. Filosofisch gezien is relativisme een respectabele positie, al is deze zeker niet zonder haken en ogen.
         Eerlijk gezegd denk ik dat iedereen die langere tijd serieus filosofie studeert op een of andere vorm van relativisme uitkomt. Want, als geen enkele stem zich tot zwijgen laat brengen, dan is relativisme de enige uitweg om nog tot een enigszins coherent wereldbeeld te komen. Je ziet de multipliciteit van al die stemmen niet langer als probleem, maar juist als oplossing.

Filosofisch gezien mag relativisme dan wel een respectabele positie zijn, in de praktijk van het dagelijks leven is het een regelrechte ramp. Het legitimeert en stimuleert eigenwijsheid en betweterigheid. Want, als iedereen altijd gelijk heeft, dan jij ook. En tegelijkertijd ondergraaft het je zelfvertrouwen en iedere keuze die je maakt. Want, als iedereen altijd ongelijk heeft, dan jij ook. Relativisme in het dagelijks leven voedt eigenwijsheid én onzekerheid, baldadigheid én apathie, onverschilligheid én verwarring. Een hoogst merkwaardige combinatie van eigenschappen. Een combinatie die niet gelukkig maakt, zo kan ik jullie uit eigen ervaring vertellen.
         Zo heb ik, tijdens de twaalf jaar dat ik mij intensief met filosofie heb beziggehouden, het hele spectrum van dualiteit doorlopen. Van de overtuiging dat er één waarheid is en dat ik het inzicht daarin kon verkrijgen tot de overtuiging dat er niet één, maar een oneindig aantal waarheden zijn, die allemaal even waar zijn, allemaal even waardevol, allemaal even belangrijk. En de verwarring was groter dan ooit.
         Ik ben gestopt met filosofie. Ik heb mijn proefschrift nog voltooid. Dat wel. En de dag daarna ben ik gestopt. Ik ben fietsenmaker geworden en ik heb vijftien jaar lang geen filosofische tekst meer aangeraakt. Maar de verwarring bleef. En die trok steeds diepere sporen in mijn persoonlijke leven. Zo diep, dat ik daarin ten slotte volledig ben vastgelopen. Wat doe je dan? Het antwoord is simpel. Dan ga je mediteren. Een eenvoudig antwoord, maar het heeft me vijftien jaar gekost om dat antwoord te vinden. En om thuis te komen. Thuis op de mat, en thuis in de sangha van Zen.nl.

Wat mediteren en wat zen mij geleerd heeft is dat het probleem niet schuilt in de veelheid van de stemmen, in de geluiden die je hoort, maar in het feit dat elke geluid jouw volledige aandacht opeist. Dat is wat geluid doet: onze oren zeggen onze ogen waar ze naar moeten kijken. Het probleem zit niet in de verscheidenheid, maar in de exclusiviteit, dat we met elk onderscheid ook iets uitsluiten. We moeten niet stoppen met onderscheid te maken, we moeten stoppen met uit te sluiten. Non-dualiteit is voor mij onderscheid maken zonder uit te sluiten. Of, om het iets scherper te stellen, non-dualiteit is onderscheiden zonder te scheiden.
         Er bestaat een verhaal over zenmeester Bazan. Toen hij nog leerling was liep hij eens over de markt langs de kraam van een slager. Hij hoorde een klant zeggen: ‘Geef mij je beste stuk vlees.’ De slager antwoordde: ‘Elk stuk vlees hier is het beste stuk. Zeg me welk stuk vlees hier niet het beste is.’ Ik moest denken aan dit verhaal toen ik laatst de keukenla opentrok om een keukenmesje te pakken en misgreep.
         Sinds kort hebben wij een ander huis, en ik heb met Celine, mijn vrouw, de stilzwijgende afspraak dat zij de kasten indeelt. Twee weken geleden had ik dat keukenmesje teruggelegd in de la, maar in een ander vakje, op de verkeerde plek. Celine berispte me: dat was niet de goede plek. Meegaand als ik ben heb ik gekeken wat wel de beste plek was en me aangewend het keukenmes in het goede vakje te leggen. Maar nu greep ik mis, en ik zag het keukenmesje in een ander vak liggen. Naast een nieuw keukenmes, waarmee het duidelijk een setje vormde. Dat nieuwe mes was wat groter en paste daardoor niet in het andere vakje. Het was onmiddellijk duidelijk: de nieuwe plek was de beste plek!

Non-dualiteit in de praktijk. Er is altijd één keuze de beste, maar er is geen enkele keuze die altíjd de beste is. Dat is waar non-dualiteit over gaat, dat is wat ik door zen leer. En mijn vrouw? Die is daar heel blij mee.