ZenActueel:
Iedere dag inspiratie voor een zenvol leven
Zen en de kunst van het kijken
Mijn ware zelf,
ja, wat is het?
Het is het geluid van de wind
die door de bomen waait
in de inkttekening.
Je dient een lege tempel tot je beschikking te hebben, zodat de Heer er kan binnentreden.
Dat is wat hij geleerd heeft, en wat hij wil zeggen: de kunst van het kijken is de kunst van het zien.
Zonder dat we er ooit bij stilstaan accepteren de meesten onder ons klakkeloos het wereldbeeld dat ons door de wetenschap in de loop der tijd is opgedrongen. Dat wereldbeeld verklaart het universum en alle verschijnselen die zich erin voordoen als een samenspel van materie (dingen) en mechanische krachten. Het reduceert onze subjectieve beleving net als al het andere tot een objectief waarneembaar verschijnsel, een reeks door de zintuigen in gang gezette gebeurtenissen op microniveau die weer andere gebeurtenissen in de hersenen in gang zetten die uiteindelijk uitmonden in gedachten, gevoelens en gewaarwordingen. De hersenen maken op hun beurt weer onderdeel uit van het lichaam, en het lichaam van de aarde, die als een minuscuul bolletje in een vrijwel oneindig heelal vol andere bollen, bolletjes en stralen ronddraait. Zoals volgens ons materialistische wereldbeeld bijna alles te beschrijven valt met behulp van cirkels, zo wordt ook onze eigen plaats in het universum volgens een cirkelredenering beschreven.
Maar ergens hebben we van kinds af aan het gevoel dat er aan dat verhaal iets ontbreekt. Ons bestaan voelt ‘van binnenuit’ zo anders aan dan de wetenschap ons vertelt – grootser, heftiger, voller, allesomvattender. Maar we zwijgen daarover, bang om uitgelachen te worden om een subjectieve beleving van onszelf die door onze rationele medemens al eeuwen als achterhaald wordt beschouwd.
Toch is onze beleving, ondanks de kleinerende manier waarop er over gesproken wordt, ons primaire gegeven. Als we puur afgaan op wat zich in en aan ons aandient, is ons bestaan geen mechanisch krachtenspel, maar een groots en onophoudelijk voelen, denken en bewegen. Onze beleving is wat alles levend maakt. Het
is leven, het leven zelf. Het maakt alles even groot, even klein, even mooi, even lelijk, even
echt. Alles dient zich aan als een onontkoombaar gegeven op het moment dat het zich aandient, en is daardoor een manifestatie van het ene leven dat altijd beleefd wordt – een steen evenzeer als een mens. Zowel steen als mens bevatten het hele universum, want in iedere beleving dient dat universum zich in zijn geheel aan als het leven zelf.
Dat kan gezien worden, niet met behulp van onze ogen of hersenen, maar met ons hele wezen. Het is een intuïtief zien met behulp van wat in veel culturen het derde oog genoemd wordt. In klassieke Boeddhabeelden ligt dat oog op het voorhoofd, tussen de wenkbrauwen, als het ene boeddha-oog dat de relatieve blik van de twee ogen eronder overstijgt. Het ziet de dingen in het enige ware perspectief. Het is het oog waarmee we schoonheid zien zonder het te contrasteren met lelijkheid.
Kan dat? Is schoonheid niet gelegen in wat aanschouwd wordt, of anders wel in het oog van de aanschouwer? Het antwoord dat het christendom ons geeft is dat schoonheid iets goddelijks is, een eigenschap van God die slechts vaag in een beeld kan worden weergegeven en nog vager door de mens wordt waargenomen. Het boeddhistische antwoord is dat schoonheid zich bevindt in het oog van de aanschouwer, in zijn geest. Maar in zen weerspreekt men beide antwoorden door te zeggen dat schoonheid uitsluitend en alleen kan bestaan als het onderscheid tussen de aanschouwer en het aanschouwde wegvalt, tussen subject en object. Dan zien de dingen zichzelf en ervaren ze schoonheid.
Rothko, Kierkegaard en Meester Eckhart
Ik zag die schoonheid op een dag bijna tien jaar geleden, toen ik in het Centre Pompidou in Parijs tegen een schilderij van Mark Rothko aanliep. Bijna letterlijk, want het hing stilletjes tussen het werk van andere kunstenaars. Plotseling stond ik er met mijn neus bovenop. Wat er toen gebeurde was totaal onverwacht en onbegrijpelijk: ik werd met stomheid geslagen, en na verloop van tijd liepen de tranen over mijn wangen en werd ik bevangen door een onbenoembaar gevoel dat mijn hele wezen raakte. Eenmaal weer ‘terug op aarde’ drong de vraag zich aan me op waar ik dan precies om gehuild had. Was het om niets dan kleur? Was het vanwege het onbevattelijke van wat ik zag, of was ik plotseling als kijker in het geziene verdwenen?
Rothko zelf vertelde ooit dat hij zichzelf in zijn werk tot doel stelde om de ‘ruimte’ van het schilderij en de ‘ruimte’ van de toeschouwer in elkaar over te laten vloeien. Die nieuwe ruimte wordt dan gevuld met gedachteloos wachten, ontvankelijk zijn. De tijd verdwijnt in zichzelf en je wordt, zoals de Deense filosoof Kierkegaard ooit zei, “ouder dan het moment”. Dat is de ontmoeting met je essentie als Leegte. Meester Eckhart, waar Rothko een groot bewonderaar van was, verwoordde het zo: “Je dient een lege tempel tot je beschikking te hebben, zodat de Heer er kan binnentreden.”
Zen, schoonheid en Japan
Ook in Japan probeert men je al eeuwenlang door de schoonheid van gelijkmatig aangeharkte golven van steentjes of zand en boompjes die als een waaier op een dunne stam staan naar de waarheid te brengen. Men weet ook daar dat de essentie van ons bestaan zich in iets stoffelijks kan openbaren, of in beelden of geluiden. Het bekendste voorbeeld is misschien wel dat van de zenmonnik Kyogen. Op een dag zei zijn leermeester Isan tegen hem: ‘Ik vraag je niets over de dingen die je in boeken hebt gelezen. Voordat je uit de buik van je moeder kwam, voordat je dit van dat kon onderscheiden… zeg op: je ware zelf, wat is dat?’ Aanvankelijk wist Kyogen niets te zeggen, maar even later begon hij met veel omhaal van woorden zijn kijk op de zaak uit de doeken te doen. Isan wilde echter niet naar hem luisteren. Uiteindelijk zei Kyogen: ‘Leg het me dan alstublieft uit!’ Isan antwoordde: ‘Mijn uitleg zou alleen maar aangeven wat ikzelf begrepen heb. Wat heb jij daaraan?’ Kyogen ging terug naar zijn kamer en ging in zijn boeken op zoek naar een tekst die als antwoord zou kunnen dienen, maar hij kon niets bruikbaars vinden. Vertwijfeld zei hij toen tegen zichzelf: ‘Je kunt een lege maag niet vullen met een plaatje van een maaltijd.’ Hij verbrandde al zijn boeken en trok de conclusie dat hij nooit van zijn leven de waarheid zou vinden. Huilend vertrok hij naar een ander klooster, waar hij als tuinman aan de slag ging. Op een dag stond hij een pad te vegen toen hij een kiezelsteentje tegen een bamboestengel hoorde kaatsen. Hij slaakte een vreugdekreet, want plotseling zag hij wat zijn ware zelf was. Hij keerde terug naar zijn oude klooster en zei daar tegen Isan: ‘Ik ben zo dankbaar, meester, dat ik thuis ben gekomen. Als u mij indertijd uitleg had gegeven, had ik het nooit van mijn leven begrepen!’
Door het geluid van een steentje of, toch, het woord van een meester kan plotseling het derde oog opengaan en zien de dingen zichzelf zoals ze werkelijk zijn, dat wil zeggen, zonder dat er iemand is die ziet. De tuinman valt in een Leegte waar niets meer is om je aan vast te klampen. Hij buigt zijn hoofd voor wat goed noch slecht is, waar noch onwaar, en loopt vrij en ongebonden de wereld in, want hij weet nu dat er niets te weten valt. Onderweg ziet hij narcissen dansen, voelt hij de hemel huilen, hoort hij stenen roepen en ervaart hij de schoonheid van een mol, die hem meer raakt dan die van een vlinder omdat de schoonheid van een mol zo zelden tot zijn recht komt. Maar als hij op een ochtend door de dauw in een veld loopt en de kop van een mol uit de grond omhoog ziet komen, ziet hij de oeroude schoonheid van dat dier, van het bestaan zelf. Zo zwerft hij door het leven en schrijft hij, liggend onder een stralend blauwe zomerhemel:
Mijn ware zelf,
ja, wat is het?
Het is het geluid van de wind
die door de bomen waait
in de inkttekening.
Dat is wat hij geleerd heeft, en wat hij wil zeggen: de kunst van het kijken is de kunst van het zien.
Boekfragment uit:
Zen en de kunst van het kijken – Han van den Boogaard